-
1 indraaien
1 [draaiend in iets terecht komen] entrer (en tournant) dans♦voorbeelden:→ link=nor norII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door draaien in iets brengen] faire entrer (en tournant) dans♦voorbeelden:een schroef indraaien • serrer une vis -
2 binnenbrengen
♦voorbeelden:het koren binnenbrengen • rentrer le bléeen schip binnenbrengen • piloter un bateau vers le port -
3 binnenloodsen
-
4 binnenslepen
♦voorbeelden: -
5 indrijven
-
6 inlaten
1 [binnenlaten] faire entrer2 [verzinken] noyer (un clou etc.)II 〈wederkerend werkwoord; zich inlaten〉♦voorbeelden:zich met een gevaarlijke zaak inlaten • s'aventurer dans une affaire dangereuse -
7 inschoppen
2 [breken] briser à coups de pied3 [al voetballende breken] briser en jouant au football -
8 baan
4 [sport en spel] piste ⇒ 〈 tennis〉 court 〈m.〉 ⇒ 〈 bij zwemmen, atletiek〉 couloir 〈m.〉 ⇒ 〈 auto〉 circuit 〈m.〉7 [techniek] voie♦voorbeelden:wat een baan! • quel métier!een baan bij de overheid • un emploi dans l'Administration2 iets op de lange baan schuiven • reporter qc. indéfiniment〈 figuurlijk〉 ruim baan geven • donner carte blanche (à qn.)〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iemand over de baan kunnen • s'entendre avec qn.dat is van de baan • il n'en est plus question4 een baantje trekken • 〈m.b.t. schaatsen〉 faire un tour de piste; 〈m.b.t. zwemmen〉 faire une longueur de bassin -
9 ingaan
2 [+ op][aandacht besteden aan] réagir (à)3 [+ op][positief reageren] accéder à4 [beginnen] commencer♦voorbeelden:een deur ingaan • entrerde verkeerde deur ingaan • se tromper de portewij gingen de duinen verder in • nous nous enfonçâmes dans les dunesik zag hem het huis ingaan • je le vis entrer dans la maisonde stad ingaan • aller en villede nieuwe week ingaan • aborder la nouvelle semaineeen weg ingaan • s'engager dans un chemin2 ergens niet op ingaan • laisser qc. de côténader ingaan op een kwestie • traiter une question plus à fondingaan tegen • s'opposer à3 gretig op iets ingaan • sauter sur qc.ingaan op een verzoek • accéder à une demande -
10 laten
1 [algemeen] laisser2 [ergens in bergen] mettre♦voorbeelden:hij kan het roken niet laten • il ne peut pas s'empêcher de fumerdat laat mij koud • ça me laisse froidde deur open laten • laisser la porte ouverteiemand laten begaan • laisser faire qn.dat laat zich denken • cela se conçoitik heb het op tafel laten liggen • je l'ai oublié sur la tableik heb mij laten wijsmaken (dat) • je me suis laissé dire (que)wil je dat wel eens laten! • as-tu bientôt fini!een meisje laten zitten • laisser tomber une fillelaat dat! • ça suffit!het erbij laten (zitten) • en rester làhij kan het niet laten • il ne peut pas s'en empêcherik kan het niet laten te … • je ne peux m'empêcher de …laat maar! • laisse!laat maar zitten! • 〈m.b.t. wisselgeld〉 gardez la monnaie!daar zullen we het bij laten! • nous en resterons là!laat de kat maar in de tuin • laisse le chat aller au jardinhij werd in de kamer gelaten • on le fit entreriemand met rust laten • laisser qn. tranquille2 waar moet ik het boek laten? • où est-ce que je dois mettre le livre?waar laat die jongen al dat eten? • où est-ce que ce garçon fourre toute cette nourriture?zijn gedachten laten gaan • laisser libre cours à ses idéesiemand laten halen • envoyer chercher qn.de dokter laten komen • faire venir le médecinlaat me niet lachen! • laissez-moi rire!zich laten leiden • se laisser conduireiemand iets laten weten • faire savoir qc. à qn.¶ waar heb ik mijn potlood gelaten? • qu'ai-je fait de mon crayon?en laat hij het nu nog doen ook! • et le plus beau c'est qu'il le fait!laten wij elkaar helpen • aidons-nous les uns les autreslaten we nu maar opschieten! • allons, dépêchons-nous!laat staan • moins encorelaat ze mooi zijn, erg verstandig is ze niet • si elle est belle, elle n'est pas très maligne!laat het nu net beginnen te gieten • et voilà qu'il commence à pleuvoirde lamp naar beneden laten • descendre la lampe→ link=blauwblauw blauwblauw -
11 dienst
♦voorbeelden:de gemeentelijke sociale diensten • le service social de la communevrij van dienst zijn • avoir fini son serviceiemand een goede dienst bewijzen • rendre service à qn.hij heeft van 8 tot 12 dienst • il est de service de 8 heures à midiiemand de dienst opzeggen • donner son congé à qn.in dienst stellen • mettre en servicedienst weigeren • refuser de faire son service militairedie wagen is buiten dienst gesteld • cette voiture a été mise hors servicein dienst treden • entrer en fonctioniemand in dienst nemen • engager qn.in dienst staan van • être au service dezich in dienst stellen van • se mettre à la disposition de (qn.)arbeiders in dienst hebben • employer des ouvriersbij iemand in dienst zijn • être au service de qn.in dienst zijn • faire son service (militaire)voor dienst tekenen • s'engager dans l'arméede dienst uitmaken • faire la pluie et le beau tempsten dienste staan (van iemand) • être à la disposition (de qn.)tot uw dienst • à votre servicedat boekje is me van dienst geweest • j'ai tiré grand profit de ce livrewat is er van uw dienst? • que puis-je faire pour votre service? -
12 aandoen
1 [aantrekken] mettre2 [berokkenen] faire5 [in werking stellen] faire marcher♦voorbeelden:1 iemand de boeien aandoen • passer les menottes à qn.doe je jas aan • mets ton manteau2 dat kun je haar niet aandoen! • tu ne peux pas lui faire cela!→ link=haven haven -
13 rijden
1 [zich voortbewegen] rouler3 [schaatsen] patiner4 [op en neer gaan] se balancer♦voorbeelden:auto's die te dicht op elkaar rijden • voitures qui se suivent de trop prèshet rijden van de treinen • la marche des trainsveel rijden • faire de la routeop elkaar rijden • entrer en collisionachteruit rijden • faire marche arrière〈 sport en spel〉 iemand eraf rijden • lâcher qn.rijden in een formule I • courir en formule Ihet rijden in de stad • la conduite en villehet rijden op de grote weg • la conduite sur routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] transporter♦voorbeelden:1 [(op) een rijdier voortbewegen] monter3 [over iets rijden] renverser (qn., qc.)♦voorbeelden:het is twee uur rijden • c'est à deux heures de routeverboden in te rijden • sens interdituiterst rechts rijden • serrer à droitestapvoets rijden • rouler au pasin een auto rijden • conduire une voiturehij rijdt als een gek • il roule comme un fou3 iemand ondersteboven rijden • renverser qn. -
14 aanwippen
♦voorbeelden:bij iemand (komen) aanwippen • faire un saut chez qn. -
15 kennis
♦voorbeelden:zij waren goede kennissen • ils se connaissaient bienkennis dragen van iets • connaître qc.kennis geven • faire part de (qc. à qn.)ik heb met hem kennis gemaakt • j'ai fait sa connaissancekennis van zaken hebben • s'y connaîtrenader kennis maken met iemand • faire plus ample connaissance avec qn.kennis nemen van iets • prendre connaissance de qc.zijn kennis spuien • étaler ses connaissanceszij is weer bij kennis gekomen • elle a repris connaissance(geheel) bij kennis zijn • avoir toute sa connaissancedat is buiten mijn kennis gebeurd • cela s'est produit à mon insubuiten kennis zijn • être sans connaissancebuiten kennis raken • perdre connaissanceiemand van iets in kennis stellen • informer qn. de qc.ik zal je met haar in kennis brengen • je te la présenteraimet kennis van zaken • en connaissance de causeiemand iets ter kennis brengen • porter qc. à la connaissance de qn.een kennis van mij • une de mes connaissancesdat gaat mijn kennis te boven • cela me dépasse〈 spreekwoord〉 kennis is macht • savoir, c'est pouvoir¶ kennis aan iemand hebbenkennis maken met iemand, iets • entrer en contact avec qn., qc. -
16 binnenvallen
-
17 bod
-
18 dienen
1 [geschikt, gunstig zijn voor] servir (à)2 [middel, werktuig zijn] servir (de)3 [behoren] falloir4 [leger] faire son service (militaire)5 [in dienst zijn; tafeldienen] servir♦voorbeelden:ergens toe dienen • être pour qc.2 vensters dienen om licht en lucht toe te laten • les fenêtres servent à laisser entrer l'air et la lumièreals mikpunt dienen voor • servir de cible àdat dient u te weten • vous ne pouvez l'ignorerhij had 50 jaar bij de baron gediend • il avait servi 50 ans chez le baronII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen]servir (qn., qc.)2 [van dienst zijn] être utile à♦voorbeelden:1 iemands belangen dienen • servir les intérêts de qn.deze gegevens kunnen ons weinig dienen • ces renseignements ne nous servent pas à grand-chosehij was er niet van gediend • il n'en voulait pasiemand van advies dienen • donner des conseils à qn.2 waarmee kan ik u dienen? • en quoi puis-je vous être utile?; 〈 wat wilt u eten, drinken?〉 qu'est-ce que je vous sers?hij was er niet mee gediend • cela ne lui servait pas beaucoup -
19 handel
♦voorbeelden:een levendige handel • un commerce animévrije handel • libre marchézwarte handel • marché noirhandel drijven • faire du commerceeen uitvinding waar handel in zit • une invention qui peut se vendrede handel in graan • le commerce des grainsin de handel gaan • entrer dans le commercede handel in blanke slavinnen • la traite des blanchesde handel in verdovende middelen • le trafic des stupéfiantsiets in de handel brengen • lancer un produit (sur le marché)een boek uit de handel nemen • retirer un livre de la vente2 〈 figuurlijk〉 de hele handel meenemen • 〈m.b.t. zaken〉 embarquer tout le bataclan; 〈m.b.t. personen〉 embarquer toute la smala¶ iemands handel en wandel • les faits et gestes de qn. -
20 heel even komen aanwippen
heel even komen aanwippen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Faire entrer le loup dans la bergerie — ● Faire entrer le loup dans la bergerie introduire quelqu un là où il peut être nuisible … Encyclopédie Universelle
Prendre en considération, faire entrer en considération — ● Prendre en considération, faire entrer en considération arrêter son attention sur, tenir compte de … Encyclopédie Universelle
entrer — [ ɑ̃tre ] v. <conjug. : 1> • Xe; lat. intrare I ♦ V. intr. Aller à l intérieur de; passer (dans un lieu), se mettre (dans une situation, un état). A ♦ Spatial 1 ♦ Passer du dehors au dedans. Entrer dans un … Encyclopédie Universelle
entrer — ENTRER. verb. neutre. (Il se conjugue avec le verbe être aux temps composés.) Passer du dehors au dedans. Entrer dans une chambre. Entrer dans la Ville. Entrer dans un pré, dans un jardin. Faire entrer quelqu un en quelque lieu. Entrer d un pays… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
entrer — ENTRER. v. n. Passer du dehors au dedans. Entrer dans une chambre. entrer dans la ville. entrer dans un pré, dans un jardin. faire entrer quelqu un en quelque lieu. entrer d un pays dans un autre. au sortir des Alpes on entre dans l Italie.… … Dictionnaire de l'Académie française
faire — 1. (fê r) Au XVIe Siècle, d après Bèze, les Parisiens prononçaient à tort fesant au lieu de faisant ; c est cette prononciation des Parisiens, condamnée alors, qui a prévalu ; on prononce aujourd hui fe zan, fe zon, fe zê, fe zié), je fais, tu… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
entrer — Entrer, Immeare, Ingredi, Intrare, Introire, Introitum facere, Subire, Inire, Introgredi. Hastivement entrer dedans, Corripere sese intro, Improperare. Entrer dans le païs de l ennemi, Fineis hostium ingredi. Liu. libr. 23. Entrer de grande force … Thresor de la langue françoyse
entrer — (an tré) v. n. 1° Passer du dehors au dedans. Entrons dans le salon. • Le voleur [le renard] tourne tant qu il entre au lieu guetté, Le dépeuple, remplit de meurtres la cité, LA FONT. Fabl. XI, 3. Par analogie. Nous entrâmes dans un chemin … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ENTRER — v. n. (Il se conjugue avec l auxiliaire Être. ) Passer du dehors au dedans. Entrer dans une chambre. Entrer dans la ville. Entrer dans un bois, dans un pré, dans un jardin. Entrer dans une voiture, dans un bateau. Faire entrer quelqu un en… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
ENTRER — v. intr. Passer du dehors au dedans. Entrer dans une chambre. Entrer dans un champ. Entrer dans une voiture, dans un bateau. Faire entrer quelqu’un en quelque lieu. Entrer d’un pays dans un autre. Entrer dans le port. Entrer au port. Les… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
FAIRE — v. a. ( Je fais, tu fais, il fait ; nous faisons, vous faites, ils font. Je faisais. Je fis. J ai fait. Je ferai. Je ferais. Fais. Que je fasse. Que je fisse. Faisant. ) Créer, former, produire, engendrer. Dieu a fait le ciel et la terre. Les… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)